Nieuwsoverzicht
De onweders van eind mei
De tweede helft van de maand mei en de eerste decade van juni was een zeer onweerachtige periode in ons land. Op sommige plaatsen was er sprake van wateroverlast en hagel.
De onweersbuien kwamen tot stand door volgende factoren:
- een onstabiele luchtmassa (groot thermisch contrast met relatief koude bovenluchten en warme lucht aan de oppervlakte)
- vochtigheid
- stuwing van de lucht door reliëf of samenvloeiende stroming (convergentie)
- weinig wind; hierdoor waren de buien vaak quasi-stationair waardoor er op sommige plaatsen zeer veel regen kon vallen
Zie eveneens ons nieuwsoverzicht van 23 mei.
Het is interessant om te bekijken waarom deze gunstige condities voor onweer zo lang konden aanhouden.
Een belangrijk element is ongetwijfeld de aanhoudende aanwezigheid van hogedrukgebieden in het noorden van Europa, Scandinavië en het noorden van de Atlantische Oceaan. Zo'n aanhoudende en afwijkende situatie wordt ook wel een "blokkade" genoemd. Tijdens een blokkade wordt de gangbare westelijke circulatie boven onze streken vervangen door een aanvoer van continentale lucht (voornamelijk uit oostelijke hoek). De Atlantische storingen worden enerzijds verbogen naar het zuiden van Europa (het Iberisch Schiereiland) en anderzijds naar het noorden (noorden van Scandinavië). Het centrale en westelijke deel van het Europees continent bevindt zich in een gebied met vaak zwakke drukgradiënt ("barometrisch moeras"), met als gevolg weinig stroming. De warme, vochtige en onstabiele luchtmassa kon zodoende lang boven onze regio hangen, met de ontwikkeling van onweershaarden tot gevolg.
De volgende figuren tonen de afwijking van de luchtdruk, gegeven door het Europees weermodel (ECMWF) voor perioden van 7 dagen van 14 mei tot 10 juni. De rode zone geeft aan waar de luchtdruk hoger is dan normaal en geeft duidelijk weer dat de hogedruk zich bevond tussen het zuiden van IJsland en Scandinavië.
De persistentie van dit luchtdrukpatroon wordt over het algemeen geassocieerd met golven (meanders) in de hoge troposfeer (hoger van 6000 m) met grote golflengte en zich maar zeer traag verplaatsend. Hierdoor ontstaan in de kern quasi-stationaire hogedrukgebieden.
Tijdens deze onweerachtige episode was de stroming in de hogere atmosfeer gekarakteriseerd door twee aftakkingen. Eentje ging ten noorden, op de grens van de poolcircel (rond 70 graden noord), met langgolvige meanders. Een andere ging naar het zuiden (rond 45 graden noord). Deze splitsing van de stroming in een noordelijke en een zuidelijke tak zorgde voor een gunstige situatie waarin dergelijke langgolvige meanders waarvan eerder geschreven kunnen ontstaan en verder groeien [Coumou et al. 2014, Quasi-resonant circulation regimes and hemispheric synchronization of extreme weather in boreal summer, Proceedings of the National Academy of Sciences, 11 (34), 12331-12336]. Er zijn ook studies die de link leggen tussen een vertraagde stroming in de hoogte en een versnelde opwarming van de poolstreken in vergelijking met de opwarming boven lagere breedten [Jennifer A Francis and Stephen J Vavrus 2015, Evidence for a wavier jet stream in response to rapid Arctic warming, Environmental Research Letters, 10 (1), 014005]. Rond deze visie bestaat echter nog geen consensus, want er zijn andere wetenschappers die hun twijfels uitdrukken [Barnes, E. A. (2013), Revisiting the evidence linking Arctic amplification to extreme weather in midlatitudes, Geophysical Research. Letters, 40 (17), 4728–4733]. Tenslotte moet men ook de natuurlijke en interne variabiliteit van de atmosfeer niet uit het oog verliezen.
De volgende figuur toont de stroming in de hoogte (ongeveer 9000 m) boven Europa en Noord-Amerika op 6 juni om 12 uur wereldtijd. Hierop is duidelijk de afsplitsing van de stroming in een noordelijke en een zuidelijke tak te zien.